Marijn Coenraet woont in de Bredase wijk Belcrum, op een steenworp afstand van het station. De gemeente is van plan om het station te vernieuwen en er omheen vijfduizend woningen en tienduizend arbeidsplaatsen te laten verrijzen. Het boek beschrijft het dubbele gevoel van Coenraet: aan de ene kant raakt hij steeds meer verknocht aan zijn wijk, terwijl aan de andere kant de ontwikkeling van de Spoorzone geleidelijk steeds meer zijn leven gaat beheersen. Door zijn groeiende verbondenheid met zijn wijk en zijn toenemende aversie tegen het stadsbestuur, wordt hij voortdurend heen en weer geslingerd tussen vechten en vluchten. Uiteindelijk is er voor hem geen weg meer terug en wordt hij langzaam maar zeker ondoorgrondelijke inspraakprocedures ingezogen.